De zon kijkt vanaf de top van de hemel, zacht als een lach, warm als een glimlach. De winter zucht, de winter zingt, zijn vingers glijden over de aarde, stil en zacht. De bomen dragen sjaals van geel en bruin, de wind fluistert in de takken, een geheim van oude vloeken. Iemand loopt langs een rivier, zijn schaduw is een schilderij, een verhaal dat niet vergeten is. De maan is een oog dat niet sluit, het kijkt naar de wereld, een wereld die niet verandert. Een kind vult een schaal met sneeuw, en de sneeuw zingt een lied dat nooit vergeten is. De dag is een hart dat klopt in de zon, elk woord is een vlek, elk moment een vloek. De wereld is een glas, en wij zijn de vloeistof, we stromen, we zingen, we leven in het nu. De 7e december, de 7e van het jaar, een dag waarop de tijd stil staat, en de zon een vriend is. We zijn niet alleen, we zijn een stroom, we zijn de zon, we zijn de sneeuw, we zijn de wereld.