De zon klimt over de daken van Duco, een glimlach in de lucht, een zacht licht dat kijkt. De sneeuw zachtjes zacht, als een liedje dat vergeten is. De wind fluistert in de bomen, een geest die zingt. De dagen zijn lang, de nachten kort, het jaar zingt een geheim. Elk blad, elk steen, een herinnering uit een verleden dat niet meer bestaat. De wereld is stil, maar beweegt, als een hart dat langzaam klopt. De aarde draait, zonder te weten dat het een gevoel is. De winter is niet dood, maar sliep, en nu wacht het op de zon. De dagen zijn jong, als een kind dat op een plek staat waar de zon niet komt. Maar in Duco, in de stille hoeken, wordt iemand wakker. Een licht, een stem, een zucht van het leven dat terugkomt. De wereld is groot, maar hier, in deze plek, is alles klein. En toch – is er een hart dat klopt, dat zegt: ik ben hier, ik ben nu. De tijd loopt, maar hier, in deze zon, is alles nieuw. De winter is voorbij, de zomer komt, en met hem, een glimlach. Elke vloer, elk raam, elk kader van een oude foto – is een deur naar een wereld die nog niet vergeten is. De nacht is donker, maar in Duco, is het licht. De zon is niet alleen, ze is met iedereen die ooit heeft geloofd. En nu, op deze dag, is het tijd om te kijken, om te horen, om te voelen – dat het leven hier, in deze plek, nog steeds gaat. En dat iedereen, die hier is, een deel is van de zon. De wereld draait, maar in Du. In Duco, is het leven nog steeds. En dat is genoeg. Dat is meer dan genoeg. Dat is het gehele jaar. Dat is vandaag. Dat is alles. Dat is het gedicht.